Engelina Aap, gehuwd met Heiman van Wien, in de wandeling nooit anders genaamd dan “Hekkie”, is een “prachtmens”en “prachtjodin”, maar dat niet alleen, ook een “prachttype”. Ze spreekt tegen iedereen zuiver Hollands. Ik weet niet uit welke streek van het land ze komt. Haar man is geboren in Zutphen. Zij is een zware, grote, opvallende vrouw,” van de phokken gheskonden”, evenals haar man.
In de tijd dat ze nog in Groningen wonen, komt zij elke week een paar dagen venten in Appingedam, altijd met zuidvruchten, garen, band enz. Voorheen hebben ze een woonschip met ruimte voor een kraam, waarmee ze de kermissen afreizen. Ze bakken oliekoeken en wafels, verkopen ook zuidvruchten en natuurlijk zuur en hard gekookte eieren.
Op die kraam staat in grote letters: ”De gezonde Apotheek” van H. van Wien.
Veel later kiezen ze Appingedam als woonplaats. “Hekkie” heeft haar spraakvermogen zeer tot haar dienst en voordeel en in bedwang. Ze is populair bij de dames van de eerste families in Appingedam, aan wie ze veel handel slijt. Ze komt gewoonlijk maandagochtend met haar mand bij de deur en dan zeggen de kinderen als uit één mond: “Toe ma, koop wat van haar”.
Meestal zitten we bij haar komst aan de ontbijttafel en dan vliegen we direct naar de deur om haar mooie verhalen en opmerkingen te horen. Ik herinner me nog, dat we bij de deur met haar staan te praten, waaronder een dameslogé van plusminus 20 jaar oud en dat zij zo midden in een verhaal aan mijn broer vraagt: “Is dat je beminde?” Waarop mijn broer, die daar nog nooit aan gedacht heeft, antwoordt: “Nee, nog niet”.
Een paar maal heb ik haar meegemaakt in de Apotheek van de oude heer Verkade, in de Dijkstraat, die altijd gekheid met haar maakt, want die is evenals zij vol “ghijn”.
Zo herinner ik me de volgende verhalen:
Ze heeft twee broers in Amsterdam, die, zo vertelt ze, op de “Khelderse Ghaai” (Gelderse Kaai) wonen en de hele dag met hoge hoeden lopen en diamantslijpers van hun vak zijn. Hun vrouwen lopen de hele dag in zijde en er staat altijd “sjampanje” op de tafel. Ze weet niet wat haar overkomt met die luxe bij haar broers en ze krijgt allerlei lekker eten en drinken dat ze anders nooit krijgt. Toch voelt ze zich niet op haar gemak en hindert haar iets. Zo vinden de broers haar eens met betraande ogen en vragen: “Hekkie, waarom huil je, heb je het hier niet goed?” “Ja jongens, ik heb ’t hier beter dan ik ooit gehad heb”. “Hekkie, wil je champagne?” “Nee, ik wil geen champagne”. “Hekkie, waarom huil je dan?” “Ik huil omdat jelui je geloof verloren hebt”.
Ja, Hekkie en haar man zijn Orthodoxe Joden en streng in de leer (de Joden noemen dit geleerde Joden). Als ze met hun kraam op de markt staan en ’t is vrijdagavond, dan gaat hij eerst naar de ‘Sjoele’(Jodenkerk) en moeten Aifke en haar man Jaan Lindeman,’de Zoeloe’, het werk in de kraam doen en ’t geld ontvangen. Ik hoor haar nog zeggen: “Mijn man is nog kokser dan Geert Neuske (Geert van Bruggen)”.
Als ze een beminde Jood of Jodin tegenkomt, vergeet ze op Sabbatdag nooit hem of haar te begroeten met “Sjabbes”. Ze oefent in de buurt een soort gezag uit, deelt van haar armoedje zelfs nog uit aan arme kinderen uit de buurt de Moushörn en heeft ’s avonds, op een stoel gezeten vóór haar huis, steeds een belangstellende kring van toehoorderessen om zich heen, waarbij vooral de “ghijn”op de proppen komt. Buurvrouw Jaantje Pas is daar niet altijd blij mee omdat ze door al dat gepraat uit de slaap wordt gehouden en klaagt daarover bij andere buren. Hekkie, hoort dat en vraagt haar: “Heb je gisteravond niet kunnen slapen van ons gepraat?“ ”Nee, och ’t was ook al zo loat! Dat begrijp ik niet. Hebben die twee maatjes brandewijn, die je in die tussentijd bij Luursema gehaald hebt, je dan niet geholpen?”
Jaantje Pas af !
“Ja,meneer, zo moet het. Die een grote “tooges” heeft (zitvlak), mot een wije broek dragen!”
Ik heb zelf ook een dankbare herinnering als ik denk aan een geval dat ik als notaris met Heiman van Wien beleefd heb. Hekkie komt op een dag bij mij op ’t kantoor met haar onafscheidelijke mand, terwijl zij aan ’t rondventen is en zegt: “Meneer, mijn man is niet best in orde, heeft longontsteking en ‘k zou niet graag hebben dat mijn neven en nichten met de helft van het “luizen boeltje”dat we hebben, gaan strijken. ’t Zijn allen getheisem” (armen,berooiden) en dan weet u ’t ook wel. We hebben geen testament. Zoudt u dat vandaag nog in orde willen maken? Ja,’t is niet zo dat er haast bij is, maar kunt u vanavond, desnoods morgenvroeg wel komen?”.
Ik moet juist op de schaatsen naar Delfzijl om een akte te laten passeren en zeg:
“Over goed twee uur ben ik terug en dan kom ik wel”. Maar ik ben altijd nogal snel geweest met het passeren van testamenten en zeg tegen mijn klerk: “Kom, zo’n testament is spoedig gepasseerd, eerst maar even naar van Wien”. We kunnen niet bemerken dat hij ernstig ziek is, hij spreekt gewoon met ons en de akte is gepasseerd. Geen twee uur later is hij dood en ik ben dus nog juist op tijd geweest.
Hekkie heeft geen kinderen maar neemt een nichtje bij zich in huis, die later samen met haar zuster op kermissen, harddraverijen enz. koekjes verkopen en overigens niet bijzonder eenkennig zijn tegenover christenjongelui en op die wijze nog een goede bijverdienste schijnen te maken.
Lange tijd is Hekkie als weduwe in de Moushörn blijven wonen, terwijl ik haar uit ’t oog verloren ben.
Met gerustheid kan ik haar ook wel een welgemeend “Hole besjolem” toe roepen.